Ongeluk

Voor het Centraal Station stap ik lijn 13 uit midden in een plas die zo diep is dat mijn hele schoen erin verdwijnt. Mijn zoontje, waarvan ik had gehoopt dat ie al zou slapen, jankt in z’n wagentje. Ik wil zijn speentje uit m’n jaszak halen, maar die ben ik kennelijk vergeten. Ik ben op weg naar de Openbare Bibliotheek, in de hoop dat ze daar Stijloefeningen van Raymond Queneau hebben. Daar ben ik al een tijdje naar op zoek, maar het is nergens meer te vinden. Dan maar naar de bibliotheek. Zul je zien dat ie net is uitgeleend. Ik had ook even moeten bellen.

Amsterdam is flink gehavend hier. Ze zijn met de Noord-Zuidlijn bezig en dat is te zien. Ik moet over loopplanken lopen. Een groep Japanners komt op me af. We kunnen niet naast elkaar over deze plank. Ze kijken allemaal naar links, naar een of andere bezienswaardigheid vermoed ik, zodat ik genoodzaakt ben de plank af te stappen. Ik stap op een los liggende steen en verzwik mijn enkel. Mijn ene voet is nat, de ander verzwikt. Meteen daarop stap ik in een paardenvijg. Terwijl ik hinkelend de paardenvijg onder mijn schoen inspecteer, loop ik onder een ladder door. Ik vloek, mijn zoontje jankt wat harder. Voor de Bibliotheek word ik aangeklampt door een volledig in het zwart geklede vrouw met zwarte haren. Op haar schouder zit een zwarte kraai. Ze vraagt of dit het postkantoor is. ‘Nee,’ zeg ik. Ze vraagt waar het postkantoor dan is. Ze laat me een papiertje zien en kijkt tegelijkertijd angstig achterom naar een Renault 21 die zich achteruit rijdend van ons verwijdert. Ik zeg dat ze naar de Raadhuisstraat moet gaan. Zonder te bedanken rent ze achter de auto aan. Terwijl ik haar achterna kijk, vliegt er een duif tegen mijn hoofd.

Het gejank van mijn zoontje verstoort de serene rust op de tweede verdieping van de Openbare Bibliotheek. Het duurt even voordat ik de Q gevonden heb (ik loop eerst de verkeerde kant op). Het boek van Queneau is niet te vinden op de plek waar hij hoort te staan. Ik kijk ook bij de letters ernaast. Maar niks. Voor de zekerheid zoek ik het op in de online catalogus. Volgens de online catalogus is er wel degelijk een exemplaar van Stijloefeningen aanwezig. Samen met een medewerker ga ik nogmaals kijken. Maar niks. Of het boek ligt niet op z’n plek, of het boek is gestolen. De medewerker zegt dat ik een mailtje naar het magazijn moet sturen. Daar hebben ze nog een exemplaar liggen. Ik stuur het mailtje. Een kwartier later krijg ik een mailtje terug. Het enige aanwezige exemplaar van Stijloefeningen bevindt zich op de tweede verdieping. Waar ik de hele middag heb gekeken. De kleine jankt nog steeds. Ik wordt weggekeken.

In een babywinkel op het Bos en Lommerplein wil ik een paar schoenen voor m’n zoontje kopen. Ze hebben nog één paar in zijn maat, het paar waarvan de linkerschoen in de etalage heeft gestaan. Helaas kan de verkoper het rechterschoentje niet vinden. Teleurgesteld loop ik weer naar huis. Eindelijk valt mijn zoontje in slaap.